About the album
In my introduction to the first two CDs of Buxtehude’s organ works, I explained my division of Buxtehude’s œuvre in two
parts: works for organ in mean-tone tuning and works for organ in Werck- meister tuning. I have also adopted this
division here.
The beautiful village church in Basedow is home to a 17 th -century three-manual organ (as in Lüdingworth) in meantone
tuning. Many chorales and a few plenum pieces sound phenomenal on this colourful instrument, which was very nearly
demolished in the days of the GDR and, now fortunately restored, has its own individual sound.
Remarkably, the number of notated or- naments in the organ works of Dieterich Buxtehude is usually very small. But in
the chorale settings, most of which have been passed down to us by J.G. Walther in three collections, we see a great many ornaments. These are scorned by modern editors, who notate only a minimum of ornaments, which they ascribe to Walther. As they deem these ‘unauthentic’, they claim they are better omitted. In the Canzonetta, BuxWV 167, we see an example of a short work with many ornaments notated in the original source (in the hand of G. Lindemann, dated 5 March 1713) which we find in a relatively complete state in some modern editions. Far from complete, unfortunately, are the editions of the Prelude in A major, BuxWV 151. In addition to the chorales copied by Walther, these highly ornamented works give us an idea of the harpsichord-like playing of organists in the late 17 th and early 18 th centuries.
It would indeed be too facile to write these off as ‘unauthentic’. One organist’s ornamentation comes easier than that
of another; this was as true then as it is today. But beware: ornaments are part and parcel of the language that can enliven the rigid dynamics of the organ. A restored palace without the original decorations and embellishments looks
like a monument damaged by fire, one which lacks elegance. Unfortunately, organ music often suffers the same fate.
Ton Koopman
Buxtehude's compositorisch verfijnde orgelmuziek vertolkt door Ton Koopman
Opera Omnia deel IX bevat een selectie van geïmproviseerde composities van de orgelwerken van Dieterich (Dietrich, Diderich) Buxtehude, uitgevoerd door Ton Koopman. In dit 4e deel met orgelwerken in de serie Opera Omnia zijn preludes, fuga's en koralen opgenomen. Buxtehude creëerde hiermee een nieuwe maatstaf, zowel in compositorische verfijning als expressie. Voor een historisch verantwoorde aanpak van zijn orgelconcerten, koos Koopman de instrumenten met zorg uit. In dit album speelt hij op het gerenoveerde 17e-eeuwse orgel van de dorpskerk in Basedow, Duitsland. Een orgel dat zeer geschikt is voor de muziek in deze opname.
Buxtehude was een Deens-Duitse organist en door velen bewonderde componist uit de barokperiode. Hij componeerde vocale en instrumentale muziek. Zijn orgelwerken omvatten een aanzienlijk deel van het standaard orgelrepertoire van onze hedendaagse kerkdiensten. Buxtehude wordt beschouwd als de belangrijkste Duitse componist in de periode tussen Heinrich Schütz en Bach. Zijn stijl heeft veel componisten sterk beïnvloed. Hij was één van de grote voorbeelden van Johann Sebastian Bach. Het verhaal gaat dat Bach, toen 20 jaar, in 1705 helemaal naar Lübeck liep - 400 km - om Dieterich Buxtehude daar in de Marienkirche te horen spelen.
Wellicht dat die anekdote Ton Koopman inspireerde tot zijn project Opera Omnia om het gehele bewaard gebleven oeuvre van Buxtehude uit te voeren en op te nemen. Er was hem veel aan gelegen Buxtehude als het brein achter de vocale muziek van Bach te erkennen. Koopman is een van de meest vooraanstaande uitvoerders van oude muziek en voorzittter van het Internationale Buxtehude Gesellschaft.
Die vorliegende 4. Folge der Orgelwerke Buxtehudes enthält eine repräsentative Auswahl freier Kompositionen und solcher, die auf Chorälen basieren. Folgende Gattungen und Kategorien sind in ihr enthalten: Pedal-Präludien, Fugen und Orgelchoräle. Alle Werke weisen einen musikalischem Einfallsreichtum auf, die Buxtehude auf dieses Genre anwendet und die neue Maßstäbe sowohl hinsichtlich kompositorischen Raffinements als auch hinsichtlich der Ausdruckstiefe setzen.